Tag archieven: IMD

Organisaties, deel 2 van 2

In een vorige blog over organisaties was de stelling dat organisaties niet groter moeten zijn dan maximaal 350 á 400 mensen. Wordt hij groter dan verliest men het zicht op elkaar en vooral op de klant. Men is in toenemende mate druk met elkaar. De klant raakt steeds verder buiten beeld.
Hoe dit op te lossen?

Lees verder Organisaties, deel 2 van 2

What’s The Problem? Een management techniek

Ruim dertig jaar geleden volgde ik een eenjarige management opleiding in Lausanne aan het Meer van Genève. In Nederland bestonden dat soort langdurige opleidingen (nog) niet. In Amerika waren die toen al sterk in opkomst. In Europa waren er maar vijf steden die zo’n opleiding aanboden.

Welnu, al een van de eerste dagen leerden we hoe we een business probleem konden oplossen. Oh, zul je zeggen, dat is ook wat, we kennen geen problemen, we kennen slechts oplossingen! Ik ben het daar van harte mee eens. Maar dit is niet een vorm van ‘probleemdenken’. Het gaat bij deze vraag om een goede probleemdefinitie, de probleemstelling, als begín van een oplossing.
Wij leerden dat het precies definiëren van het probleem in veel gevallen de oplossing in zich draagt. Als het probleem helder en specifiek was neergezet, we kregen daar les in aan de hand van case studies, dan konden we gaan bepalen waar de oplossing aan moest voldoen. Zo formuleerden we de criteria waaraan de oplossing kon worden getoetst. Goed nadenken! Niet te snel genoegen met slechts een paar criteria nemen! Houd in je achterhoofd dat de criteria niet alle van gelijk gewicht zijn.
 
Als dat gedaan was, bedachten we de alternatieven als oplossing van het probleem. Vaak zie je dat men met twee alternatieven genoegen neemt. Ik heb toen kunnen vaststellen dat er altijd tenminste drie oplossingen zijn! Soms heb je twee hoofdrichtingen en dan vallen daar weer meerdere alternatieven onder.
Neem bijvoorbeeld de volgende probleemstelling: wat gaan we vanavond doen? De alternatieven zijn: 
We blijven thuis, we gaan naar de bioscoop of we gaan ergens heen fietsen. Dat zijn drie alternatieven. Je kunt er ook, wat men in Lausanne noemde, een decision tree van maken en dan blijken er twee hoofdrichtingen te zijn: 
We blijven thuis of we gaan uit. Aan beide richtingen hangen weer alternatieven, bijvoorbeeld bij thuisblijven, we gaan eten – met als alternatieven, zelf koken, laten bezorgen, of we gaan tv kijken – welke programma’s kiezen we. Gaan we uit, wat gaan we dan doen, bijvoorbeeld gaan we naar de bioscoop of gaan we fietsen. Bij de keuze voor bioscoophangen weer keuzes voor films aan vast, bij fietsen, routes, enzovoort, enzovoort. 
Een precies werkje, maar wel ordenend voor de gedachten.
 
Als je weet welke alternatieven er zijn,  benoem je wat in Lausanne werd genoemd, de constraints. Dat zijn de beperkingen of randvoorwaarden waaronder en waarmee we leven en waardoor een alternatief eventueel afvalt. Denk aan bijvoorbeeld geld of wetgeving. Een oplossing zou heel goed kunnen, maar er is onvoldoende budget, of hij is misschien in strijd met de wet. Dan valt hij af. Of, in het voorbeeld hierboven, bepaal je dat regen wellicht een beperking is: als het regent valt het alternatief van uitgaan af. Of je vindt er iets op: een paraplu!
Nu zijn we klaar. Het decision framework staat! Je kunt nu bepalen welke oplossing ‘boven komt drijven’. Bevalt deze toch niet, dan heb je ergens een vergissing gemaakt of een verkeerde weging gedaan.
 
Dus, heb je een business probleem op te lossen dan doe je het volgende: 
you take a clean sheet of paper and you think!

Korten van pensioenen 2

Waarom zouden we moeten korten op pensioenen?
Er is geld genoeg, voor jaren en jaren. Zo’n duizend miljard euro! Terwijl zelfs een gezagdragend instituut als De Nederlandsche Bank officieel en op de televisie zegt dat er een tekort bij pensioenfondsen is. ‘Er is te weinig geld. Er is te weinig in kas om de pensioenen te betalen!’ roept De Nederlandsche Bank.

Wat een misverstand!

Alleen boekhoudkundig hebben we een tekort. Dat heeft alles te maken met de wijze van berekenen van de uitstaande pensioenverplichtingen. Verplichtingen die wel zestig jaar uitstaan. Men hanteert een rekenkundige techniek en daar zitten nogal wat veronderstellingen in. De belangrijkste is de rentevoet die je gebruikt, de zogeheten disconteringsvoet. Ik herinner me van het jaar dat ik een business school bezocht, in Lausanne in 1981, dat we artikelen lazen en case studies oplosten over dit soort berekeningen. De artikelen waren van bijvoorbeeld de Harvard Business Review (niet de minste) en daarin werd deze methode van ‘discounted cashflow’ als behulpzaam, maar discutabel beschreven. Dat betekende dat je vooral kritisch op de uitkomst moet blijven.

Als gezegd, vraagtekens bij de te hanteren rente, maar ook de looptijd was een punt van discussie. Hoe langer de looptijd, hoe veranderlijker de uitkomst. Kort geformuleerd: allemaal keuzes. Je kunt dus ook andere keuzes maken.

Voor pensioenfondsen komt er nog een complicatie bij: de bezittingen worden anders behandeld dan de verplichtingen. Bezittingen mogen uitgaan van een hoger rendement dan de rente die bij de waardering van de verplichtingen moet worden gebruikt. Boekhoudkundig is daar wel iets voor te zeggen: bij de samenstelling van een winst- en verliesrekening ben je altijd voorzichtig met de opbrengsten (vooral als je ze nog niet hebt) en kosten reken je geheel mee, ook al heb je ze nog niet gemaakt. Maar bij pensioenfondsen hebben we het daar eigenlijk niet over. Daar hebben we het over de balans. En je kunt ook overdrijven. De lage rente en de twijfels over de looptijd, vragen op zijn minst een opslag en vooruit, dan ook een afslag bij de rendementen op de bezittingen. Het geheel komt daardoor beter in balans. Wat het woord al zegt: balans.

Tenslotte: er is helemaal geen tekort. Er wordt met een zogeheten kostendekkende premie gewerkt. In de jaarlijkse kosten zitten de uitkeringen verwerkt en die worden jaarlijks door de premie gedekt.