Praten met mijn vriend de zee

Je kent het wel, van die mensen die met bomen praten. Prinses Irene deed dat, bijvoorbeeld, onder meer in Zuid Afrika. Er werd en wordt vaak heel neerbuigend over gedaan, maar bij mij heeft het altijd een snaar geraakt. Ik vind het wel interessant. Ook ik heb een ervaring waarin míj zoiets overkwam.

Het was 2001. Op een goede dag stond ik aan de vloedlijn van het Scheveningse strand. Ik ben altijd gefascineerd geweest door de zee, in meerdere opzichten. Ik heb in een eerdere blog daar al eens over geschreven.  Het was een doordeweekse dag, niemand in de buurt.


Terwijl ik aan de vloedlijn stond, kwam de zee op me af. Aan rollende golven. Ik bedacht me dat als ik nou eens precies op de vloedlijn zou gaan staan, de zee me zou omspoelen zonder me nat te maken. Heb vertrouwen, dacht ik.


Zo stond ik dus aan de vloedlijn en zei tegen de zee: “ik groet je, zee”. Bij wijze van wedergroet kwam de zee inderdaad op me af met van die uitrollende golfjes en omspoelde me zoals ik had verwacht, maar zonder mijn voeten nat te maken. In mij klonk door: “dat is nou vertrouwen. Dit is een geschenk”.
“En ik schenk je liefde en schoonheid”, zei ik.

Ik voelde duidelijk dat ik hier niet zelf aan het woord was, maar dat er een dialoog gaande was die zich op een ander niveau afspeelde. Ik was verbijsterd. Ik bleef staan. De zee rolde opnieuw naar me toe en omspelde me nogmaals zonder me nat te maken. Een enorm gevoel van blijdschap ‘overspoelde’ me.

Even later stond ik daar nog steeds, de zee kwam aanrollen, omspoelde me en stroomde fors over mijn voeten en enkels heen. Kletsnat werd ik en ik sprong weg, te laat. Vertrouwen is goed, dacht ik, maar je moet het niet te gek maken.

Ik ben daarna op mijn mindere momenten steeds naar de zee teruggegaan en kwam er gesterkt van terug. Mooi hè?

Een Avontuur In De Chinese Stad Xian

In 2011 ben ik voor de tweede keer in Beijing op bezoek geweest, bij een goede vriend van mij, Jacques. Ik had dat in 2008 ook al gedaan. Bij die gelegenheid was ik getuige van de bedrevenheid in de stad in verband met de aankomende Olympische Spelen, die dat jaar in augustus in Beijing gehouden zouden worden.   

Hier volgt de beschrijving van een bizar avontuur in een Chinees restaurant.
 
Jacques stelde voor dat ik dit keer tijdens mijn bezoek, dat ongeveer een week zou duren, ook naar de stad Xian zou gaan om daar het zogeheten Terracotta Army te bezichtigen. Dat heb ik gedaan. Met het vliegtuig erheen, vanuit Beijing. Dat is een uur of vier vliegen. Dan ben je midden in China. In Xian (spreek uit: shi-jaan), wordt geen Engels gesproken. In Beijing ook nauwelijks, maar omdat het een internationale stad is, net als Shanghai, kun je daar wel je weg vinden. In Xian helemaal niet. Nergens iets Engels te bekennen, alleen Chinese tekens.
 
Na aankomst naar het hotel. Ik gaf de taxichauffeur daartoe een kaartje met daarop de Chinese tekst van de naam van het hotel. Hotel Continental of zo. ’s Middags dacht ik te voet een ommetje te gaan maken. De buurt een beetje verkennen. Niet wetend of het een betrouwbaar deel van de stad was, ging ik op pad. Onderweg keek ik steeds naar oriëntatie punten, want straatbordjes lezen was voor mij geen optie. Gebouwen, bijzonderheden, een brommerwinkel, enzovoort. Zo liep ik m’n ommetje. De buurt bleek volkomen betrouwbaar. Niemand lette op mij, terwijl ik toch een echte Westerse verschijning was. Buitengewoon spannend.
 
s Avonds wilde ik met de taxi naar de Moslim wijk. Die was me aangeraden, vanwege de markt, de smalle winkelstraatjes en de bedrijvigheid daaromheen. Dat bleek niet gelogen. Vele, vele kraampjes, afgewisseld met restaurants, klein en groot. Er werd op straat gekookt. Na verloop van tijd overwon ik mijn zorg over mijn maaltijd en liep zo maar een restaurant binnen. English menu stond er veelbelovend bij de deur. Het was een soort fast food hel verlichte ruimte, maar dat gold voor alle restaurants. Gelukkig hadden ze plaatjes op het menu, want het Engels hielp niet echt. Ik begreep daar niets van. Ik wees iets aan en vroeg om Coca Cola. Dat begrepen ze. Een universeel begrip.
 
Terwijl ik op mijn bestelling zat te wachten, bood een een drietal Chinezen aan het tafeltje naast mij, mij met veel handgebaren en lichaamstaal hun etensresten aan. Moet je voorstellen, je zit in McDonalds en je buurtafeltje bied je de restanten van hun Big Mac aan. Ik nam het aan en begon voorzichtig met stokjes er wat van te eten, bezorgd om hun blijk van gastvrijheid en vriendelijkheid vooral niet af te wijzen.
Ik at er weinig van, want het stuitte me tegelijkertijd ook tegen de borst. Gelukkig kwam mijn eigen bestelling er snel aan, zodat de buren begrepen dat die voor mij prioriteit kreeg. Althans ik vond dat ze dat moesten begrijpen.

 

 

Of ben ik nou in de maling genomen en hebben ze zich rot gelachen?
 
In een volgende blog ga ik in op het bezoek aan het Terracotta-leger.

Ons strafrecht

Ik keek laatst naar De Wereld Draait Door en daar zaten twee advocaten die Robert M tijdens zijn proces hadden bijgestaan en verdedigd. Je weet wel, Robert M is die superpedofiel die het grootste kindermisbruik ooit op zijn naam heeft weten te krijgen. Verschrikkelijk!


De vraag aan de twee advocaten was, hoe ze dat hadden kunnen doen, zo’n verdediging. Hoe stonden ze daarin, hoe gingen ze te werk en vooral, hoe was het om urenlang naar de beelden van kindermisbruik te kijken.

Dat viel allemaal niet mee, zo vertelden ze. Vooral het zien van de beelden was ronduit erg, maar moest in het kader van de verdediging wel gebeuren. Dat hoort er nou eenmaal bij, zo zeiden ze.

Wat ook erg lastig voor hen was, waren de hate-mails en -voicemails. Ook dat hoort er bij. Ze zijn professionals en doen hun werk.

Erg verkwikkend was het allemaal niet. De hate-mails zijn een uiting van onmacht en onbegrip. Wat mij het meeste dwars zit is, dat ondanks het feit dat Robert M en zijn trawant schuld bekennen, deze professionals proberen vrijspraak te bewerkstelligen. Ze stelden dat het hun plicht is. De wet schrijft het voor. Dat klopt ook wel, ons strafrecht is van oudsher altijd op de bescherming van de verdachte gericht geweest en niet op het slachtoffer.
Je zou verwachten dat toepassing van het strafrecht in het geval van een bekentenis een andere weg inslaat. Iedereen heeft recht op een goed en fair proces, niets mis mee, sterker, het is een van de hoekstenen van een beschaafde, democratische samenleving. Dus ook de Robert M’s van deze wereld hebben dat recht. Maar als hij bekent, zou het naar mijn idee niet meer over vrijspraak moeten gaan, maar over het proces zelf: hoe is hij tot zijn bekentenis gekomen, hoe wordt hem zijn straf opgelegd en hoe zit het met de uitvoering daarvan. Tot vrijspraak kan het niet meer leiden, ervan uitgaande dat de bekentenis volgens de regels is verlopen.
Fouten mogen daarbij niet gemaakt worden, de dagvaarding moet kloppen, de bekentenis mag niet op valse gronden of ondeugdelijk zijn verkregen, ter zitting kunnen rechters eventueel gewraakt worden, enzovoort. Maar het eindresultaat staat vast: er volgt hoe dan ook een veroordeling. Een fout, hoe groot of klein ook, kan nimmer tot vrijspraak leiden, bij iemand die volledig en volgens de regelen der kunst bekend heeft. De bekentenis van een misdrijf dat zo’n maatschappelijk effect sorteert. Zo’n collectieve uitbraak van walging en afschuw: dat dit heeft kunnen gebeuren. Dat zulke mensen bestaan. Wraak mag hierbij niet de drijfveer zijn, maar de bescherming van de bevolking. Bescherming tegen iemand die zo ziek is.
En wat zeggen deze advocaten? Wij zijn professionals. Het is onze taak, zelfs onze plicht om bij een fout, ook al is het slechts een procedurele, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging te eisen.
Stel nou dat er inderdaad een fout door de rechter is geconstateerd. De advocaten hebben succes: er volgt vrijspraak. Gaat dan de vlag op het desbetreffende advocatenkantoor uit? Vloeit de champagne rijkelijk? Komt op het kantoor CV te staan: met succes vrijspraak verkregen voor super kindermisbruiker Robert M?
Er is iets mis met ons strafrecht.

Eilandgevoel (deel 3 van 3): Avonturen

Al twee eerdere bloggen schreef ik over het eilandgevoel (zie de blog over het Eilandgevoel, deel 1 en 2 van 3). Het is echt iets bijzonders.
De vorige bloggen over dit onderwerp gingen over het eilandgevoel zelf en wat ik als kind op Vlieland had meegemaakt. Nu gaat het over de avonturen die ik er beleefde, vanuit de watersport en vooral op en rondom Vlieland.
Zo kwam ik met mijn vader, mijn oudere zus, Marianne en onze zeilboot vanuit Terschelling naar Vlieland gezeild en lagen er vervolgens enkele dagen verwaaid. Mijn moeder en jongere zus, Dorine, waren op Terschelling achtergebleven. Door de harde wind konden we niet meer terug. We hadden geen enkel contact meer. Dagenlang zou dat zo blijven. Het was 1966.
Jaren later beleefde ik vakantie op Vlieland met mijn eigen jonge gezin. We verbleven in het toen nog rustieke en romantische oorspronkelijke Strandhotel, inmiddels een modern conferentieoord. Het autovrije Vlieland is immers ideaal voor kinderen. Het was 1989.
Uiteindelijk kwam ik er met mijn eigen boot, een platbodem, zeer geschikt voor de Waddenzee. We beleefden door de jaren heen het ene na het andere spannende avontuur, zoals met harde wind niet de haven in kunnen, omdat hij vol was. Er was een ketting voor de ingang gespannen. We werden gedwongen op de rede van Oost-Vlieland aan lagerwal voor anker te gaan: geen pretje!
Of, toen we weer eens op de rede van Vlieland drooggevallen lagen, de wind opstak en, nadat het water was teruggekeerd, het anker begon te krabben en we midden in de nacht alsnog de haven moesten opzoeken om te vermijden dat we tegen de dijk zouden worden geslagen. De kinderen zaten met angstige gezichtjes in de kajuit. We hoorden de een vragen “zinken we?” “Nee”, zei een ander, “we zitten al op de bodem!”
Uren later, veilig in de haven langszij een visserschip, vierden we met een glaasje Schippersbitter om vier uur ’s nachts de goede afloop. Het was 2002.
En wat te denken van die keer dat we midden in de haveningang, bekend om z’n sterke stroming, een stootkussen verloren. Beschamend! Het stootkussen wel opgepikt natuurlijk.
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Bijvoorbeeld, dat we bij vertrek uit de haven een kind bleken te zijn vergeten dat nog op de kade stond. Hij bleek ‘nog even naar de wc te zijn gegaan’! Het was 2005.

Woman Only

Onlangs had ik weer eens een verwonderpunt. Wat was het geval?
Langs de snelweg op een parkeerplaats stond het bord ‘woman only’. Het was bij Hajé restaurant langs de A6, iets voorbij Almere.
Je weet wel, iets verderop heb je de Noordoostpolder, met daarin het eiland Schokland. Daar heb ik wel eens over geblogd. Dat geheel terzijde.
Wat is dat nu voor een bord, vroeg ik mij af? ‘Woman Only’. Ik zag het bord toen ik op die parkeerplaats met mijn dochter, Renée, een stop maakte. We gingen in het wegrestaurant even een tosti eten. Het was midden op de dag, er stond niemand, net zoals ook zo vaak het geval is bij invalidenparkeerplaatsen. Dat laatste vind ik overigens oké. Maar dit kwam wel wat raar over: ‘woman only’. En waarom in het Engels?
Mijneerste reactie was dat dit discriminerend is: hoe kun je vrouwen nou anders behandelen? Navraag bleek op te leveren dat het om ’s nachts zou gaan. De parkeerplaats is het dichtst bij het restaurant gelegen. Net zoals overigens die voor de invaliden. Ook al niet zo’n fijn idee. Om daarmee op een hoop te worden gegooid.
Het idee bleek te zijn, dat ’s nachts vrouwen, door op deze voor hen gereserveerde parkeerplaats te parkeren, het restaurant veiliger kunnen bereiken. Ze moeten nog steeds een stuk lopen, hoor. Want de parkeerplaatsen zijn door de lokale omstandigheden ter plaatse niet direct naast het restaurant gelegen. Dus de risico’s blijven aanwezig. 
 
Ennu komt het: ’s nachts is het restaurant gesloten!
Hoe dan ook, overdag is zo’n speciale parkeerplaats voor vrouwen niet nodig. En onnodig betuttelend. Iedereen zou op die plaats moeten kunnen staan.
Volgendevraag, hoe dwing je dit af? Staat op de auto ergens een teken, deze auto is van een vrouw? Liggen misschien schoenen met hoge hakken (stiletto’s) op de bank?

Eilandgevoel (deel 2 van 3): Vlieland

Het eilandgevoel heb ik al jaren. Ik schreef daar eerder ook al over (zie de blog over het Eilandgevoel, deel 1 van 3). Dat begon al toen ik zeven jaar oud was.

Ik ging samen met mijn twee jaar oudere zus, Marianne, op schoolkamp naar Vlieland. Met de bus over de Afsluitdijk naar Harlingen en vanaf daar met de veerboot naar het eiland. Zowel de busreis, de route over de Afsluitdijk, als de bootreis, staan mij nog helder voor de geest. Want ik vond het machtig spannend, de lange reis, voor het eerst zonder ouders, geen idee waar we heen zouden gaan. Er waren ook minder leuke kanten aan. Om dezelfde reden: voor het eerst zonder ouders. Ik was ook nog eens de jongste van het gezelschap. En zoals bekend, een jaar verschil op die leeftijd, voelt als een mensenleven.


We logeerden op Vlieland in de Vliehorst. 
De bus was geen luxe schoolreis touringcar maar een afgedankte lijnbus, je weet wel zo’n hele oude groene. Hij was veel te klein: we moesten uren met z’n drieën op een bankje voor twee personen zitten. Heel Noord-Holland door, geen snelweg te bekennen, dorpje na dorpje, zo realiseer ik me nu.


De Afsluitdijk was toen nog een gewoon dijkje met een smalle weg met van die klinkers erop, waar aan beide zijden de zee te zien was. Dat maakte het wel bijzonder: een weggetje met aan twee kanten de eindeloze, uitgestrekte zee. Ik had dat nog niet eerder meegemaakt. Ook was ik nog niet eerder op een schip geweest. Nu, na al die jaren, realiseer ik me dat het een hele kleine boot moet zijn geweest. Zie het fotootje. We voeren lange tijd gelijk op met de veerboot naar Terschelling. Op die veerboot stonden auto’s. Ik was diep onder de indruk: auto’s op een schip!

 
Van Vlieland zelf herinner ik me slechts een paar dingen. Het pittoreske dorpje met z’n gezellige bomen en winkeltjes.Ook het eindeloze strand.
 
Ook herinner ik me dat er zegge en schrijve slechts één auto op Vlieland stond. Een hele oude Volkswagen kever. Met zo’n heel klein gesplitst ovaal achteruitje. Hij stond naast de snackbar, waar ik voor het eerst van mijn leven zelf een zak frites van mijn zakgeld kocht: het kostte een kwartje.
 

Doorstroming verkeer: duurzaam


Valt u dat nou ook op? De stoplichten zitten altijd tegen. Er zijn kruispunten waar je voor staat te wachten en vanuit de andere richting blijven de andere auto’s maar doorrijden. Er komt geen eind aan, zo lijkt het. En als je zelf eens vanuit die richting komt aanrijden, springt het licht binnen de kortste keren op rood.

Of, als je dan eindelijk weer rijdt, moet je binnen de kortste keren verderop weer opnieuw stoppen?  De lichten zijn niet op elkaar afgesteld. En dat zou eigenlijk wel moeten.  Want de hoeveelheid energie die opgebracht moet worden tijdens het optrekken, stoppen en weer opnieuw optrekken, met al die auto’s, is enorm.
Want als ik op de elektronische energiemeter van mijn auto kijk, dan blijkt dat hij bij een rustig gangetje van zeg 100 km per uur, zo’n één op twaalf rijdt, dat wordt uitgedrukt als acht en een halve liter op 100 km: 8,5l/100km. Bij het weer optrekken van de auto, bij een stoplicht dat op groen springt, klimt dit op naar 45l/100km. Dus dan rijdt de auto even bijna één op twee! Daarna zakt dat via bijvoorbeeld 30l/100km naar normale waarden. Zouden de stoplichten beter op elkaar worden afgestemd, dan zou ik langer één op twaalf kunnen rijden en daarmee energie sparen. Minder belastend voor het milieu. Duurzaam dus. Staat hoog in het vaandel van menig gemeenteraadslid.

Maar wat blijkt, doorstroming van het verkeer en daarmee energiezuinig rijden heeft geen politieke prioriteit. Het belangrijkste is de auto uit de stad te weren. De leefbaarheid vergroten, heet dat. Dus worden er talloze maatregelen bedacht om het de automobilist zo lastig mogelijk te maken. 

Behalve niet op elkaar afgestemde stoplichten, het opheffen van parkeerplaatsen, krijgen voetgangers en fietsers op de geváárlijkste plaatsen voorrang (op rotondes bijvoorbeeld), om maar te zwijgen van trams en bussen. Enorme stukken weg liggen er stil er verlaten bij, de trambaan, met ernaast een hele lange file op de enkele baan ernaast. En het staat allemaal te ronken, te vervuilen, door alsmaar te stoppen en op te trekken en dus energie te verspillen. Zeer milieubelastend. Over duurzaamheid en leefbaarheid gesproken!

Als de doelstelling en prioriteit doorstroming van het verkeer zou zijn, zou denk ik iedereen meer tevreden zijn.
De voetganger en de fietser hoeft niet altijd en eenzijdig voorrang te hebben. De stoplichten zijn daar nu op ingesteld, maar iedereen weet dat er geen voetganger of fietser is die zich daar iets van aantrekt. Licht op rood of groen, óf ze zien het niet eens, óf ze kijken of ze door kunnen rijden of lopen. Ze houden zich werkelijk nergens aan. Niet dat dat heel erg is. Het is wel erg als er een auto op een zebra afrijdt en de voetganger vervolgens tergend langzaam over de zebra lopen, zo van, dit is míjn recht, zie jij dat niet, jij vervuilende en energieverspillende automobilist!

Het eilandgevoel (1 van 3): wat is dat?

Ken je het eilandgevoel? Het eilandgevoel staat voor het bijzondere gevoel dat bijna iedere Nederlander overkomt op het moment dat hij of zij op een van de Waddeneilanden vaste voet aan wal zet. Het minst sterk is dit overigens het op Texel, want Texel is eigenlijk een extra stukje Noord-Holland. Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog daarentegen genereren dit gevoel onmiskenbaar.


Wat maakt deze eilanden zo bijzonder? Wat is dit voor een gevoel? Is het omdat je er met een veerboot naar toe vaart? Het feit dus dat je op een eiland bent en er niet van af kunt? Of de geringe omvang van de eilanden? De mensen, de toeristen, het koelere en drogere weer, de duinen, de zeehonden? Of het onvermijdelijke vakantiegevoel? De gezellige, knusse, dorpjes? De markante vuurtorens, zoals de Vuurduin op Vlieland of de eeuwenoude Brandaris op Terschelling? Of al die schepen die voor de kust op bijvoorbeeld het Stortemelk zijn vergaan en waarbij de spannende reddingsverhalen en het jutten naderhand de overhand kregen?
Iedereen zal wel zo z’n eigen gevoelens hierover hebben.
Laten we eens naar Vlieland kijken. En neem nou eens de rol van de veerboot die van en naar dat eiland vaart. Die neemt een centrale plaats in. Als de boot aankomt, langs vaart of vertrekt – je hoort dat van verre want hij toetert – blijven de mensen die hem kunnen zien, even staan. Allemaal kijken ze. Het is een event. Iedereen hoort de scheepshoorn en zegt of denkt: de boot! Het is net als bij mensen die naar een opstijgende op neerdalende helikopter kijken. Altijd bijzonder, altijd weer spannend. Op Vlieland komt de veerboot slechts drie keer op een dag, in de winter zelfs maar eenmaal.

Het autovrije dorp Oost-Vlieland is niet meer dan één lange, smalle straat met daarin zijn eeuwenoude huizen. Dat maakt het een heel bijzonder dorp. De huizen hebben allemaal hun eigen roemruchte verhaal. Zoals het ‘Armenhuis’, nu een heel goed restaurant. Terschelling heeft dit soort straatjes ook, maar het is groter, rumoeriger en heeft ook andere dorpen.
Overigens vind ik Ameland wat saai, in de zin dat alles wat uit elkaar ligt en Schiermonnikoog (Schier), ook autovrij, heeft z’n bekende hotel Van der Werff, tegenover hotel Bensdorff, wat een verhaal apart is en waardoor veel mensen Schier in hun hart sluiten.

Ik denk dat iedere geregelde eilandbezoeker zijn eigen ranking voor de Waddeneilanden maakt. In mijn geval staat Vlieland bovenaan. Het heeft een plekje in mijn hart. Maar snel daar achteraan komt Terschelling, op de tweede plaats.

Dienstplicht

Op 10 juli was het precies veertig jaar geleden dat ik in dienst ging. 10 juli 1973 dus. Wat is dat lang geleden.
Ik werd ’s ochtends afgezet door mijn ouders in Amersfoort, bij de Prins Willem III kazerne. Ik was pas twintig jaar oud. 
 
Daar ging ik. Ik voegde me in een stroom van andere, onzekere rekruten. Zo werden we genoemd. Wat ik me herinner is dat ik over het kazerneterrein liep samen met iemand anders, die zich voorstelde als Jan Soldaat. Ik had het aanvankelijk niet eens door. Ik had zoiets van, dat is ook toevallig. Ik ben het nooit meer vergeten, hoe dom kun je zijn, of anders gezegd, hoe opgeslokt door alles was er gebeurt en gaat gebeuren, kun je zijn? Enfin, ik heb hem niet meer terug gezien.
Ik werd ingedeeld bij de School Reserve Officieren Cavalerie, de SROC, een traditioneel bolwerk van aankomende reserve officieren, waar we vanaf het begin enorm trots op waren. Er ging van die school werkelijk iets uit, zo van hier zetelt de elite, hier willen we bij horen. Ik heb er een fantastische tijd gehad, ruim vijf maanden lang. 
 
We werden opgeleid tot pelotonscommandant, we ondergingen van tijd tot tijd hardship, we maakten een bliksemcarrière, namelijk van gewoon huzaar tot officier. Sommigen redden het niet en vielen af, kortom, voor iemand die pas twintig is, een buitengewoon enerverende en uitdagende tijd. 
 
De zogeheten parate tijd die daarna volgde, was veel minder leuk dan deze opleiding. Ik heb daar al eens eerder over geblogd (tanks 1, 2 en 3).

Prins Friso

Wat een treurig bericht: Prins Friso is overleden. Het lag voor de hand, toch komt het onverwachts. We leefden allemaal mee met het ski-ongeluk en de periode daarna, natuurlijk. Tegelijkertijd zijn we er ook niet zo mee bezig. Het leven van alledag slorpt ons op.
Het valt bij allerhande publieke optredens van de Koninklijke Familie en het Koninklijk Huis des te meer op, dat Prins Friso er niet bij is. Voor de inhuldiging op 30 april van dit jaar gold dat natuurlijk heel nadrukkelijk en bij uitstek.
Ook nu geldt, voor de Oranjes, de Koninklijke Familie, dat ze er altijd zijn, ook al zie je ze niet. Het feit dat ze er zijn, representeert de stabiliteit en continuïteit van ons land. Ieder in zijn of haar eigen hoedanigheden, zoals die van koning, koningin, prins of prinses. Dat is waar het Koningshuis, de monarchie, voor staat.
Dat vervolgens één van de leden hiervan een ongeluk overkomt en na anderhalf jaar overlijdt, is een schok voor alle Nederlanders. Bovendien voelt men mee met de echtgenote, de kinderen, de moeder en de broers. Dat is even belangrijk. Ik vind dat de Koninklijke Familie buitengewoon knap en met veel gevoel de combinatie tussen deze twee, soms tegenstrijdige, werelden – de staatsrechtelijke en de familiale – ook nu weer treffend hebben weten te leggen. Dat draagt bij, zo niet is de belangrijkste factor, dat het Koninklijk Huis ‘het zo goed doet’ en zich terecht in zo’n tomeloze populariteit mag verheugen. Het land vaart er wel bij!
Ook ik voel verdriet en zit met een brok in mijn keel tijdens deze treurige avond naar de televisie en de berichtgeving te kijken. Vanaf dit platform, mijn blog, ook van mijn kant, heel veel sterkte, kracht en troost toegewenst aan Mabel, de twee dochters, Prinses Beatrix, Koning Willem-Alexander, Prins Constantijn en alle andere directe familieleden. Mijn gedachten gaan naar hun uit.